2 Corinthians 9

1 Want van de bediening, die voor de heiligen geschiedt, is mij onnodig aan u te schrijven.
 de bediening, die Hierdoor kan verstaan worden, òf de handreiking zelve, òf de wijze van die in te zamelen en naar Jeruzalem af te zenden, die hij geheel aan hun goeddunken overgeeft, omdat hij wist dat zij daartoe al overlang volvaardig waren geweest en genoegzame voorzichtigheid hadden, om het wel en behoorlijk te doen.
,
 aan u te schrijven Namelijk breder of verder.
2Want ik weet de volvaardigheid uws gemoeds, van welke ik roem over u bij de Macedoniërs, dat Achaje van over een jaar bereid is geweest; en de ijver, van u begonnen, heeft er velen verwekt.
  Acháje Waarvan Corinthe de hoofdstad was. Zie Rom 15:26 ; 1Co 1:2 .
3Maar ik heb deze broeders gezonden, opdat onze roem, dien wij over u hebben, niet zou ijdel gemaakt worden in dezen dele; opdat ( gelijk ik gezegd heb) gij bereid moogt zijn;
 deze broeders gezonden Namelijk Titus met de twee anderen, waarvan in 2Co 8 vermaand is.
,
 bereid moogt zijn; Namelijk tegen dat ik kom, gelijk vs.4 verklaart.
4En dat niet mogelijk, zo de Macedoniërs met mij kwamen, en u onbereid vonden, wij ( opdat wij niet zeggen, gij) beschaamd worden in dezen vasten grond der roeming.
  de Macedóniërs Dat is, de broeders, die van de gemeente van Macedonië verkoren waren tot het overbrengen van hunne collecte.
,
 in dezen vasten grond Gr. in die zelfstandigheid des roems; dat is, in mijn vertrouwen en vrijmoedigen roem over u, namelijk dat het aan u niet zou ontbreken.
5Ik heb dan nodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst tot u zouden komen, en voorbereiden uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed zij, alzo als een zegen, en niet als een vrekheid.
 tevoren aangedienden Dat kan verstaan worden, òf van hetgeen Titus van hen Paulus had aangediend in zijn wederkeren van hen, gelijk af te nemen is uit 2Co 7:13 ; òf van hetgeen Paulus aan hen daarvan tevoren had geschreven in den eersten brief aan het begin van het 16e hoofdst.
,
 als een zegen Dat is, als een vrijwillige en milde gave, gelijk een zegen, die eigenschap heeft dat hij uit een toegenegen en mild hart voortkomt; een Hebreeuwse wijze van spreken.
,
 als ene vrekheid Dat is, als ene gift van vrekkige lieden afgeperst. Het Griekse woord betekent eigenlijk gierigheid, of begeerte om meer te hebben; van hoedanige mensen men zeer kwalijk kan verkrijgen dat zij iets geven, of zo zij iets geven, het is onwillig en als van hen uitgeperst.
6En dit zeg ik: Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien; en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien.
 in zegeningen zaait, Dat is, vrijwillig en mild, gelijk in vs.5. Versta altijd, naar dat iemand heeft, gelijk 2Co 8:12 .
,
 maaien Dat is, van God overvloedige vergelding ontvangen; Gal 6:9 .
7Een iegelijk doe, gelijk hij in zijn hart, voorneemt; niet uit droefheid, of uit nooddwang; want God heeft een blijmoedigen gever lief.
 voorneemt; Of, willekeurt, verkiest; namelijk uit vrijwilligheid.
,
 nooddwang; want Dat is, uit vrees van anderszins doende berispt te worden, of zijn aanzien bij de mensen te verliezen.
8En God is machtig alle genade te doen overvloedig zijn in u; opdat gij in alles te allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goed werk overvloedig moogt zijn.
 alle genade te doen Dat is, middel om weldadig te mogen zijn tegen een ieder.
,
 alle genoegzaamheid hebbende, Namelijk niet alleen bij uzelven in uw gemoed, hetwelk een groot gewin is, 1Ti 6:6 , maar ook overvloed om anderen in allerlei nood te hulp te kunnen komen.
9Gelijk er geschreven is: Hij heeft gestrooid, hij heeft den armen gegeven; Zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid.
 geschreven is Namelijk Psa 112:9 , waar de profeet de eigenschappen van een godzalig man ook op deze wijze beschrijft.
,
 zijn gerechtigheid Dat is, zijne weldadigheid, of zijne werken der barmhartigheid, gelijk dit woord bij de Hebreën dikmaals alzo wordt genomen. Zie Psa 112:9 .
,
 blijft in eeuwigheid Namelijk in de gedachtenis der mensen en ook van God, om in de eeuwigheid uit genade beloond te worden; Mat 25:34 , enz; Luk 12:33 , en Luk 16:9 , enz.
10Doch Die het zaad den zaaier verleent, Die verlene ook brood tot spijze, en vermenigvuldige uw gezaaisel, en vermeerdere de vruchten uwer gerechtigheid;
 die verleent ook brood Anderen onderscheiden dit alzo: En ook brood tot spijs, die verlene en vermenigvuldige, enz.
,
 gerechtigheid Dat is, weldadigheid, gelijk vs.9.
11Dat gij in alles rijk wordt tot alle goeddadigheid, welke door ons werkt dankzegging tot God.
 goeddadigheid, welke Of, eenvoudigheid.
,
 werkt dankzegging Namelijk bij de armen en gebreklijdenden, die verwekt worden om God te danken, wanneer zij zodanige weldaden van ons ontvangen, gelijk de volgende verzen nader verklaren.
12Want de bediening van dezen dienst vervult niet alleen het gebrek der heiligen, maar is ook overvloedig door vele dankzeggingen tot God;
 dienst vervult Gr. Leitourgias; welk woord wel betekent allerlei openbaren dienst, gelijk Act 13:2 is aangetekend, maar wordt ook somwijlen genomen voor een dienst der offering, gelijk de aalmoezen ook geestelijke offeranden genaamd worden, Phi 4:18 ; Heb 13:16 , welke betekenis daarom hier ook niet kwalijk past.
13Dewijl zij door de beproeving dezer bediening God verheerlijken over de onderwerping uwer belijdenis onder het Evangelie van Christus, en over de goeddadigheid der mededeling aan hen en aan allen;
 de beproeving dezer Of, goedkenning, goedachting.
,
 onderwerping uwer Dat is, dat gij hiermee openlijk belijdt of getuigt, dat gij u in alles het Evangelie van Christus onderwerpt, hetwelk ook de werken der liefde bijzonder aanprijst.
14En door hun gebed voor u, welke naar u verlangen, om de uitnemende genade Gods over u.
 hun gebed voor u, Namelijk hetwelk de gelovigen te Jeruzalem, door uwe weldadigheid verwekt zijnde, te ijveriger voor u doen zullen.
,
 naar u verlangen Of, zeer begerig zijn naar u; namelijk om uwen welstand dagelijks te mogen horen. Het kan ook overgezet worden: Welke u grote genegenheid toedragen.
,
 om de uitnemende Dat is, omdat zij door ons en anderen verstaan hebben, hoe grote genade en welke grote gaven de Heere uwe gemeente gegeven heeft; Act 21:18-19 .
15Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave.
 Doch Gode zij dank Hiermede besluit de apostel dezen gehelen handel, om hen te vermanen dat de eer van al den voorverhaalden roem en gaven, waarvan hij gesproken en waarover hij hen geprezen had, niet eigenlijk hun, maar Gode alleen moest toegeschreven worden, tot hunne vernedering.
Copyright information for DutSVVA